4. De relatie tussen oppassers en kunstenaars
Zoals al eerder aangegeven ging het begin twintigste eeuw minder goed met Artis en werd de dierentuin om de inkomsten te verruimen toegankelijker gemaakt voor het grote publiek. Ook veranderde de relatie tussen de kunstenaars en de dierverzorgers in Artis. Tot laat in de negentiende eeuw was er sprake van een standsverschil tussen de kunstenaar, die lid was van het deftige Genootschap en de oppasser in uniform.
De sociale veranderingen van de jaren 1910-1920 gingen niet aan Artis voorbij. Oppassers en kunstenaars trokken veel meer samen op en wisselden praktijkkennis met elkaar uit. Zo kregen oppassers lessen kunstgeschiedenis in ruil voor lessen biologie en werden kunstwerken geruild voor botten en klauwen. Er ontstonden diverse vriendschappen en zelfs relaties. Zo trouwde schilderes Marie Kelting (1886-1969) met Piet Böhncke (1873-1949), reptielenoppasser in Artis, die later beeldhouwer werd. Ook andere oppassers werden geïnspireerd tot het maken van kunst zoals Boudewijn Bollee (1893-1957). Bollee kwam na de lagere school in 1905 in Artis werken en werd later hoofdoppasser van het Reptielenhuis in Artis (tot 1957). Rond zijn dertigste begon hij met het boetseren van dieren.
In het gangetje achter het reptielenhuis werd hem atelierruimte ter beschikking gesteld, waar hij zijn prehistorische reptielen in steengaas en beton vervaardigde, die nog steeds in de tuin van Artis staan.

1
Boudewijn Bollee
Stegosaurus, ca. 1950
Amsterdam, Natura Artis Magistra

2
Ben van Meerendonk
Oppasser Boudewijn Bollee, Artis, 20 maart 1952 gedateerd
Amsterdam, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis