3. Animaliers
Voor de ontwikkeling van de Nederlandse dierenbeeldhouwkunst was het belang van Artis groot. Veel kunstenaars kwamen voor inspiratie naar de dierentuin, anderen werkten haast dagelijks in Artis, zoals Lambertus Zijl en Jaap Kaas.
In tegenstelling tot ons omringende landen bestond er echter in de Nederlandse beeldhouwkunst geen lange traditie van het tekenen en boetseren naar levende dieren. Deze traditie begon in Frankrijk in de negentiende eeuw met kunstenaars als Louis Barye (1795-1875). Al tijdens zijn studie begon Barye beeldhouwwerken te maken van dieren, die hij eerder had geobserveerd en geschetst in de Jardin des Plantes te Parijs. Later stelde hij deze beelden en studies van dieren ook tentoon in de Salons. In 1854 werd Barye professor in het tekenen van dieren aan het Zoölogisch Museum te Parijs.
Naast Barye begonnen ook andere kunstenaars zich te specialiseren in naturalistische diersculpturen, zoals bijvoorbeeld Christophe Fratin (1801-1864), Alexandre Guionnet (werkz. 1831-1859), Pierre-Jules Mêne (1810-1879) Nicolas Cain (1821-1894). Zij worden animaliers genoemd.1 Deze kunstenaars beschouwden de diersculpturen als zelfstandig genre binnen de beeldhouwkunst. Tegen het midden van de negentiende eeuw was dit genre zeer populair geworden in Frankrijk maar ook daarbuiten. De Franse staat bestelde grote bronzen groepen om parken en pleinen te verfraaien.
Ook in België ontstond in de negentiende en twintigste eeuw een groep animaliers naar Frans voorbeeld. In Antwerpen werkten leerlingen van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten naar levende dieren in de plaatselijke Zoo. Kunstenaars hadden daar een atelier tot hun beschikking. Er werden tevens exposities gehouden en de dierentuin kocht regelmatig werk aan voor zijn collectie; daarnaast werden opdrachten voor het verfraaien van de verblijven en de tuin verstrekt. Eén van de beroemdste animaliers die in België actief was, is Rembrandt Bugatti (1885-1916).
Animaliers in Nederland
In Nederland ontbrak zoals gezegd in de negentiende eeuw een sculpturale traditie zoals die in andere Europese landen bestond. Om ook in Nederland een traditie op te bouwen werden in de tweede helft van de negentiende eeuw meer op de praktijk gerichte opleidingen voor ambachtslieden en kunstenaars opgezet, zoals de Quellinusschool (1879) en de Rijksnormaalschool voor Kunstnijverheid (1881) in Amsterdam. De meeste beeldhouwers die in Nederland werkzaam waren rond 1900 genoten hier hun opleiding en hielden zich voornamelijk bezig met beeldhouwwerken voor en aan gebouwen.

1
Antoine-Louis Barye
Tijger die een gaviaal verslindt 1931, 1831
Parijs, Musée du Louvre

2
Antoine-Louis Barye
Rennende olifant, 1874
Whereabouts unknown

3
Rembrandt Bugatti
Aziatische olifant, 1908

4
Anoniem ca. 1908
Rembrandt Bugatti in de Antwerpse dierentuin met zijn beeld van een Aziatische olifant, ca. 1908
Whereabouts unknown
Er waren slechts enkele beeldhouwers die vrij werk maakten. Eén van hen was Henri Teixeira de Mattos (1856-1908), die zich rond 1890 specialiseerde in het uitbeelden van dieren die hij in Artis bestudeerde. Ook Lambertus Zijl (1866-1947) enJoseph Mendes da Costa (1863-1939) maakten veel diersculpturen. Zij leerden elkaar kennen tijdens hun studie en raakten bevriend. Zijl bezocht Artis al op jonge leeftijd om te oefenen in het boetseren van diervormen. Sindsdien bleef hij de dierentuin bezoeken, maakte er tal van kleine beeldhouwwerken en werd een uitstekende dierkenner. Zijl werkte samen met diverse toonaangevende architecten en was één van de meest vooraanstaande makers van architecturale sculptuur. Hij verwerkte veel diermotieven met een symbolische betekenis, die de functie van de betreffende gebouwen onderstreepte, zoals bijvoorbeeld bij de Beurs van Berlage uit 1898-1903 te Amsterdam. Siegfried van Praag beschrijft Zijl in ‘Artis in de kunst’ als volgt: ‘Zijl, een taai en rustig werker, van dag aan dag, gaat naar Artis en teekent daar lange tijden hetzelfde dier, geduldig wachtend tot het beweegelijke wezen even een karakteristiek houdinkje aanneemt. Vliegensvlug krabbelt hij het op papier, want ’t volgende oogenblik geeft het dier reeds weer een nieuwe beweging te zien, die ook genoteerd moet worden. Bladen vol krabbels bezit Zijl, die allen voorloopers zijn van één of ander statuet. Die beeldjes zijn aantrekkelijk door naturalistische juistheid, door losheid en ongedwongenheid. Zoo’n beeldje staat daar voor je, zooals een dier zelf plotseling in een Bosch voor je zou staan, in z’n werkpakje'.2
Mendes da Costa, die veel tijd doorbracht in Artis, waar hij vlakbij woonde, werkte in tegenstelling tot Zijl zijn beeldhouwwerken op gestileerde wijze uit. Naast bouwbeeldhouwkunst maakte hij ook veel kleinplastiek, vaak met dieren als onderwerp. Ook Johan Coenraad Altorf (1876-1955) en Tjipke Visser (1876-1955) werkten in deze stijl. Tjipke Visser schetste zijn dieren eveneens in Artis en hij boetseerde moeilijke details ook wel voor de kooi. Hij ontwierp in 1929 in opdracht van de Nederlandse Vereeniging voor Penningkunst, voor hun vijfde verenigingsjaar, een ‘Artis-penning’ [5-6]. Voor de keerzijde koos de toenmalige directeur van Artis, dr. A.L.J. Sunier, de spreuk: ‘Tucamur exempla naturae intactae’ - ‘Laat ons de voorbeelden der ongerepte natuur beschouwen en beschermen’.3
Met de opkomst van de Amsterdamse School in de architectuur veranderde het karakter van de bouwbeeldhouwkunst. Deze werd minder lineair en groter van volume. Het Scheepvaarthuis in Amsterdam behoorde tot de eerste gebouwen in deze nieuwe stijl. De gemeente Amsterdam gaf opdracht om een groot aantal bruggen en gebouwen te voorzien van sculptuur. Een van de beeldhouwers die hierbij betrokken was, was Jaap Kaas (1898-1972) [7]. Hij had zijn opleiding genoten in Antwerpen en Amsterdam en heeft veel naar levende dieren gewerkt. In zijn beelden streefde hij een naturalistische weergave van het dier na, maar door stilering kreeg zijn werk ook een zekere monumentaliteit. Artis was een deel van zijn leven; hij had er zelfs enige tijd een atelier en liep er rond in de werkkleding van het personeel [8]. In de dierentuin zijn meerdere werken van hem te zien. Evenals Kaas maakte John Rädecker (1885-1956) diersculpturen [9]. Van zijn hand zijn vooral op zichzelf staande beeldhouwwerken.
Jan Bronner, die les gaf op de Rijksakademie tussen 1914 en 1947, had grote invloed op zijn leerlingen. Enkele van zijn leerlingen hebben veel diersculpturen gemaakt zoals Pieter d'Hont (1917-1997), Arie Teeuwisse (1919-1993) en Theresia van der Pant (1924). Arie Teeuwisses leven was sterk verbonden met de dierentuin, waar hij tijdens zijn studie kwam om er te tekenen en te boetseren naar levende dieren en waar hij zijn vrouw leerde kennen. Toen zijn oud-leermeester en vriend Jaap Kaas in 1943 moest onderduiken, paste Teeuwisse op diens atelier onder de Artis bibliotheek. Een jaar later moest hij zelf in Artis onderduiken, waar hij ’s nachts in het nachthok van de ijsbeer Mani sliep die verwoed bleef pogen met zijn klauwen de tussenschuif op te lichten.4
Concluderend kan men zeggen dat in Nederland pas vanaf het eind van de negentiende eeuw dieren in de beeldhouwkunst een belangrijke plaats zijn gaan innemen. Het ging dan voornamelijk om bouwbeeldhouwkunst en kleinplastiek in diverse materialen. Dit was te danken aan het meer op de praktijk gerichte kunstonderwijs in Amsterdam en de nauwe banden die deze instellingen met Artis hadden. In Nederland zijn in tegenstelling tot ons omringende landen weinig grotere losstaande beelden van dieren gemaakt.

5
Tjipke Visser
Artis-penning: Twee juffer-kraanvogels, 1930
Amsterdam, Natura Artis Magistra

6
Tjipke Visser
Ontwerp voor Artis-penning: Twee juffer-kraanvogels, 1929-1930
Amsterdam, Natura Artis Magistra

7
Anoniem Netherlands 1937/1938
Jaap Kaas werkend aan zijn 'Dreigende mantelbaviaan' in het apenhuis van Artis, ca. 1938., 1937/1938
Den Haag, RKD – Netherlands Institute for Art History

8
Anoniem Netherlands ca. 1919
Jaap Kaas werkend aan zijn 'Leeuw en Leeuwin' in de dierentuin, ca. 1919, ca. 1919
Den Haag, RKD – Netherlands Institute for Art History

9
John Rädecker
Panter, 1924
Bussum, particuliere collectie Meentwijck
Notes
1 De term animalier, vooral gebruikt in het midden van de negentiende eeuw voor de Franse beeldhouwkunst met dieren als onderwerp, werd het eerst gebruikt door contemporaine kranten in 1831, nadat 3 beeldhouwers - Antoine-Louis Barye, Christophe Fratin and Alexandre Guionnet - diersculpturen hadden tentoongesteld op de Salon te Parijs. De jury van de Salon vond de weergave van dieren als onderwerp niet passend voor een tentoonstelling op de Salon: voor 1850 werden veel dierbeeldhouwwerken om deze reden afgewezen. Echter door algemene interesse voor de anatomie en het voorhanden zijn van exotische dieren in de Jardin des Plantes te Parijs veranderde de geringschattende term Animalier in een specialisme waar veel beeldhouwers trots op waren. De Salons richtten zelfs aparte zalen in voor de Animaliers.
2 S. van Praag, ‘Artis in de kunst’, Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift, XXXVI (1926) LXXII, p. 234.
3 Artis-kunstarchief, archiefkaart Tjipke Visser.
4 J. Teeuwisse, Artiskunstenaars en Artiskunst, Haarlem (Teylers Museum), 7 april 2001 (openingstoespraak voor tent. Kunstenaars in Artis).